Basis diertraining

Realisatie van gedragsverandering

Het trainen van dieren is kort gezegd: onderwijzen. Leren heeft een functie, n.l. je aanpassen aan de omgeving. Leren is een relatief permanente verandering in waarneembaar gedrag door ervaring of oefening ten gevolge van interacties met de omgeving. 

Leerprincipes

In de theorie van het leren spreken we over leerprincipes. Door kennis te hebben van deze leerprincipes kun je sneller en beter resultaat boeken. 

Wat je nog meer kunt bereiken is een grotere controle over de dieren en daardoor een beter algemeen management. Daarnaast verbetert de relatie tussen dier en verzorger enorm en kun je gedragsproblemen verhelpen en juist voorkomen. 

 

De theorie achter hoe dieren leren geeft duidelijkheid en een ingang.

Een dier leert d.m.v. de volgende leerprocessen:

1 – Inprenting. 

2 – Habituatie.

3 – Sociaal leren.

4 – Inzicht leren.

5 – Associatie leren.  

Inprenting

Konrad Lorenz

Inprenting is een leerproces waarbij de sociale voorkeur van jonge dieren beperkt wordt tot een bepaalde prikkel. Inprenting treedt alleen op gedurende een gevoelige periode.

Het bekendste onderzoek is dat van Lorenz. De jonge ganzen die uit het ei kwamen zagen als eerste zijn gestreepte sokken. Vervolgens bleven ze hem voor altijd volgen. Dit is voor de jonge ganzen belangrijk om te overleven omdat het nestvlieders zijn en zo snel mogelijk hun soortgenoten moeten volgen. 

Inprenting kan veel gevolgen hebben voor het gedrag van dieren die bij mensen opgroeien en mogelijk de mens als partner gaan zien. 

Habituatie

ladybugs, insects, pair-1593406.jpg
Non-associative learning

Habituatie is de meest eenvoudige vorm van leren. Een dier leert niet meer te reageren op een prikkel omdat het geen betekenis meer heeft. Een dier moet deze prikkel voor het eest waarnemen, het dier raakt oude reacties op de prikkel kwijt en straf en beloning speelt geen rol. 

De functie van habituatie is het filteren van prikkels die er niet toe doen. Sommige prikkels blijven een reactie oproepen. Dit heet Adaptive value. Een prooidier moet natuurlijk blijven reageren op prikkels die een roofdier aankondigen. 

Habituatie vindt vaak bewust én onbewust plaats bij training en verrijking. Wanneer een training niets oplevert heeft het geen betekenis meer. Habituatie kan vaak positief ingezet worden. 

Sociaal leren

grey wolves, wolves, forest-7416396.jpg
Gedrag aanleren van anderen

Sociaal leren betekent dat een dier gedrag leert van een andere soortgenoot. Er zijn 3 types: 1) Sociale facilitatie waar een toename van de frequentie of intensiteit van een respons waargenomen wordt die al in het gedragsrepertoire aanwezig is. Het zien van het gedrag bij een ander lokt dit gedrag uit.  Vaak vindt Gedragssynchronisatie plaats, het overnemen van elkaars stemming. 2) Lokale versterking betekent dat gedrag aangeleerd wordt doordat een dier nieuwgierig wordt en ook hetzelfde gedrag gaat uitproberen. Ze kijken gedrag af en ontwikkelen het verder d.m.v. trial & error. Het is geen stemming.  3) Imitatie is wanneer nieuw gedrag in één keer wordt aangeleerd door observatie. Hier is sprake van wanneer het niet in het gedragsrepertoire zit en nieuw is. Er wordt dus niet geoefend, na observatie is de uitvoering in 1x perfect. 

De Model Rival Methode is een manier van trainen om middels sociaal leren nieuw gedrag aan te leren. 

Inzicht leren

Cognitieve taken

De cognitieve vermogens van een dier zegt iets over het vermogen van de hersenen om te leren, te onthouden, te onderscheiden, te interpreteren, kennis uit te wisselen en problemen op te lossen. Zo zijn discriminatie taken een onderdeel van cognitieve taken. Dit is een handeling waarbij een dier leert verschillend te reageren op verschillende prikkels die veel overeenkomsten vertonen. 

Voorbeelden zijn haaien die moeten stationeren bij een bepaalde target met een andere vorm of met strepen. Zo kun je dieren per soort apart voeren in een gemengde groep. 

Matching to sample is een cognitieve training waarbij een dier een stimulus moet selecteren die overeenkomt met het voorbeeld. (b.v. kleuren of vormen). 

Associatie leren

Meest gebruikte vorm van training

Onder Associatieleren wordt bedoeld dat een dier leert door het leggen van verbanden. Er zijn twee vormen: 1) Klassieke conditionering en 2) Operante conditionering

Bij klassieke conditionering speelt voorspellen een rol. Het dier legt een verband tussen een nieuwe prikkel met een bekende prikkel waardoor de nieuwe prikkel hetzelfde gedrag opwekt als bij de oude bekende prikkel. Klassieke conditionering vindt altijd plaats gedurende een training. Het speelt een grote rol in de voorspelbaarheid van de omgeving en prikkels en bij emoties. Bij Operante conditionering leert een dier dat eigen gedrag een bepaald effect oplevert. Belonen en straffen spelen een grote rol. Het vergroot de controleerbaarheid van de omgeving. 

Operante conditionering is de meest toegepaste vorm in diertraining. Ook wel Positieve training of PRT genoemd. 

Leren

Training methodes

Dit zijn de meest gebruikte leerprincipes die altijd worden besproken. Het gaat natuurlijk nog veel dieper maar het geeft in ieder geval een beeld van hoe dieren leren. De klassieke conditionering wordt nog weinig gebruikt in de dierentraining. Voor de intelligente dieren zijn Model Rival methode of Match to Sample goede methodes die echter nog weinig ingezet worden. 

Dierentraining is niet alleen kennis van leerprincipes hebben maar ook vaardigheden om alle technieken te kunnen toepassen. 

alphabet, raccoon, to learn-8421138.jpg
Video afspelen over alphabet, raccoon, to learn-8421138.jpg

De vier vormen van Operante Conditionering

Positieve beloning betekent dat wanneer een dier gedrag uitvoert en er iets aangenaams volgt, dit dier het gedrag gaat herhalen. Gedrag neemt dus per definitie toe. In dit geval betekent Positief dat er iets toegevoegd wordt zoals voer, sociaal contact, water, veiligheid etc. Beloning betekent dat het gedrag wordt bekrachtigd, toeneemt dus. Voorwaarde is dat het van waarde is voor het dier! De waarde moet hoog genoeg zijn voor dit dier om gedrag te gaan herhalen. 

Wanneer er een positieve beloning is, is het aannemelijk dat er ook een negatieve beloning is. Dat is correct. Dit houdt in dat wanneer er iets aangenaams wordt weggehaald na het uitvoeren van gedrag dat de kans dat dit dier het gedrag nogmaals uitvoert zeer klein is. Het gedrag neemt dus af door het wegnemen van iets wat van waarde is voor dit dier.  

Naast belonen staat straf ook op het lijstje van dierentraining. Een veel voorkomende vergissing is dat gedacht wordt dat een individu gestraft moet worden. Dit is niet correct. In de dierentraining is het van belang dat het gedrag gestraft wordt. We spreken dan ook liever van correctie van gedrag en niet het straffen van een dier! Een correctie betekent dat de kans dat het dier het gedrag weer vertoont afneemt en in dit geval door iets onaangenaams toe te voegen (positief). 

Negatieve straf houdt in dat er iets weggenomen wordt zodat de kans dat een dier dit gedrag nogmaals uitvoert afneemt. Zo kan het wegnemen van voedsel corrigerend werken, wegnemen van aandacht. Voorwaarde is dat het dier dit wel aangenaam vindt. Dus het wegnemen van iets aangenaams waardoor het gedrag afneemt

Wat je nog meer moet weten over Associatieleren

Voorwaarde van belonen en straffen is dat deze binnen 0,5 seconde wordt gegeven. Daarna wordt het effect minder. Timing van de correctie of bekrachtiger is dus van groot belang. Er is een uitzondering en dat is smaakaversie. Een dier kan tot 6 uur na het eten van voedsel of het drinken nog misselijk worden en dit koppelen aan wat het heeft gegeten of gedronken. De functie lijkt overleven te zijn. Omdat dieren niet kunnen beredeneren wordt de koppeling in de hersenen toch gemaakt om verkeerd voedsel te kunnen herkennen. 

Dit is gedrag waarbij de beloning hem zit in het uitvoeren van het gedrag. Het is afhankelijk van de Intrinsieke waarde, dus de waarde die het systeem eraan koppelt ongeacht wat trainers er aan koppelen. Zo kan kauwen een intrinsieke beloning zijn, het rennen, klimmen of graven. 

Pijn is een onaangenaam gevoel waar een dier geen controle over heeft. Pijn kan daarom veel stress veroorzaken. Wel kan een dier ander gedrag vertonen bij het voelen van pijn of bij het verwachten van pijn. Een dier kan proberen te ontsnappen aan de pijn of proberen te pijn te vermijden. Het maakt niet uit of iets daadwerkelijk pijn doet, wanneer de associatie van een prikkel/stimulus met pijn is gelegd, zal een dier deze prikkel/stimulus als onaangenaam zien en daarop reageren. 

Een dier kan willen ontsnappen aan een stimulus ten gevolgen van een eerder gelegde associatie. Dit doet een dier door zelf gedrag in te zetten waardoor de onaangename prikkel vermindert of verdwijnt. B.v. door onweer of regen. Het dier moet onweer horen en regen voelen om op zoek te gaan naar een schuilplaats. Er is dus geen voorspelbaarheid. 

Men spreekt van het vermijden van gedrag wanneer een dier gedrag vertoont waarmee het de te verwachten onaangename prikkel voorkomt. Wanneer een dier regen voorspelt en een hekel heeft aan regen gaat het al een schuilplaats zoeken. Dit is de manier waarop halsters, bitten en teugels worden gebruikt. Bij een goede training vermijd het dier de druk van het bit. Bij slecht gebruik zal het dier proberen te ontsnappen aan de druk. Per definitie is vermijden dus minder stressvol, het blijft echter een dwangmiddel. Vermijden is een vorm van zelfbeloning en een vorm van klassieke conditionering. Er is n.l. voorspelbaarheid nodig en het eigen gedrag voorkomt de onaangename prikkel. 

Beloningen en correcties komen in allerlei vormen. Je kunt ze indelen in primair en secundair en zelfs geconditioneerd. Primaire beloningen (en straffen) zijn beloningen die een biologische waarde hebben zoals eten, drinken, contact, schuilplaatsen etc. Het vervult een eerste levensbehoefte. Secundaire beloningen zijn beloningen die eerst niet als beloningen werkte maar na herhaaldelijk gebruik een belonende waarde krijgen. Vaak doordat dit gekoppeld wordt met een primaire bekrachtiger. Eenmaal aangeleerd dan blijft de bekrachtiger. 

De discussie om honden/dieren wel of niet met snoepjes te belonen is hierop gebaseerd. Mensen die niet graag met voer werken ontnemen zichzelf dus een kans om het dier primair te belonen wat vervolgens niet meer nodig is omdat een koppeling is gelegd met een secundaire beloning. Daarnaast kan het voorkomen dat een dier voer niet als biologische waarde ziet, niet omdat het geen eten lust maar waarschijnlijk omdat andere leerprincipes een grotere rol spelen of iets anders een grotere waarde heeft. 

Een geconditioneerde beloning wordt vaak de clicker mee bedoeld of een klikwoord. Het heeft door klassieke conditionering een belonende waarde gekregen en hoeft dan niet altijd meer met een primaire beloning gekoppeld te worden. Eigenlijk hetzelfde dus als een secundaire beloning echter wordt het wel eens als geconditioneerde beloning benoemt omdat het een voorspeller wordt van een primaire beloning. 

Er zijn dus wel nuances aan te brengen wanneer het gaat om beloningen. Belangrijkste is dat de Timing van de beloning een grote rol speelt en wat het dier zelf van waarde vindt. 

De Kenmerken van Associatieleren

Discriminatie is het vermogen om prikkels die op elkaar lijken te onderscheiden en daar ander gedrag op te vertonen. Zo worden tekens, commando’s aangeleerd. Een hond kan b.v. leren dat Zit-zitten betekent en Pit-apporteren bijvoorbeeld. De vraag is of je het moet doen echter een dier is in staat dit te onderscheiden. 

Generalisatie is het vermogen om hetzelfde gedrag te laten zien als reactie die lijkt op een oorspronkelijke prikkel. Generalisatie speelt vooral een rol bij de ontwikkeling van angsten. Generalisatie wordt veel gebruikt wanneer er meerdere trainers/eigenaars of situaties zijn waar het dier hetzelfde gedrag moet blijven vertonen. Vaak wordt vergeten dat een dier gedrag leert bij de ene trainer maar dat bij de andere trainer het gedrag niet op dezelfde manier wordt uitgevoerd. Het is dus van belang om de trainingswijze, de criteria en de beloning op elkaar af te stemmen zodat generalisatie plaats kan vinden. 

Extinctie betekent dat het gedrag uitdooft doordat het niet meer beloond wordt. Dit kan automatisch gaan maar kan ook bewust wel of niet ingezet worden bij ongewenst gedrag (bewust inzetten) en gewenst gedrag te versterken (de beloning iets uit te stellen) of je hebt geen idee (onbewust). Extinctie bestaat bekend om zijn Extinction Burst ofwel Uitdovingsweerstand. Wanneer een dier de beloning verwacht en deze komt niet zal het dier het gedrag intensiever uit gaan voeren. Dit kan extreme vormen aannemen en dan is het moeilijk om niet meer te belonen (b.v. door te reageren). Het is een teken dat het gedrag uitdooft. Helaas werkt het alleen bij een vast schema in belonen (elk gedrag wordt opgevolgd met een beloning) en niet bij een variabel schema (gedrag wordt af en toe beloond). Aangezien ongewenst gedrag meestal d.m.v. een variabel schema is aangeleerd (omdat mensen zich er niet bewust van zijn) is het erg moeilijk vol te houden.

Een ander probleem bij Extinctie is dat het gedrag zich spontaan kan herstellen. Eenmaal uitgedoofd wil niet zeggen dat het helemaal weg is. Een kleine beloning kan gedrag alweer in vol ornaat herstellen. 

Extinctie werkt verder niet bij zelfbelonend gedrag. 

Leren

Wat we leerden van Watson - Little Albert Experiment

alphabet, raccoon, to learn-8421138.jpg
Video afspelen over alphabet, raccoon, to learn-8421138.jpg

For All Animals

Scroll naar boven